Huisnummer 47

Ik hoor de magnetron pingelen. De melk is opgewarmd. Jouw huisnummer 47 staat voor de geur van koffie. ‘Wel verdomme!’.  ‘Gaat het?’ zeg ik.

Gemopper boven de ochtendkrant. De restanten tabak vliegen van je schoot. De rode geraniums van buiten loeren naar jou. Je bent 77 jaar en mijn buurman Jansen.

‘Kinderen, die snappen het’, zeg je. Ik vraag niet naar het wat. Als clown heb je wat met kinderen, logisch. Al ligt je rode neus en je kostuum, veilig opgeborgen op zolder na je herseninfarct. Waar ze geduldig wachten tussen de trucs en ballonnen. Zes maanden van grijs stof in je hoofd.

Ik zet de kop en schotel neer op de tafel, naast de foto van je overleden vrouw en je zoon. Je hebt nog steeds een rol in het leven. Al is het applaus weggestorven door jouw herseninfarct.

Ik zie je die fatale dag nog zitten, in een rare hoek aan tafel. Ik klopte op het raam. ‘Hey Tuf!’, riep ik, je zag me niet. De huissleutel die je me gaf kwam nu van pas. De ambulance was er gelukkig vlot. Gierend vertrokken we.

‘Ik kan meneer een injectie geven, dat opent zijn aderen, al is er wel een risico mevrouw, het kan goed uitpakken, of’, sprak de arts. ‘Ik ben maar de buurvrouw’, zei ik.

Al loop ik wel elke dag even aan voor een bakkie en een praatje. Help ik je met je boodschappen en luister. Maar dit?

Toen je andere zoon, (vele uren later) op de Intensive Care arriveerde sprak je alweer wat. Na twee weken kon je naar huis.

De wijkverpleegster verschoonde je. Dan ontbijten, televisiekijken, wachten. Lunch, televisiekijken en wachten. Avondeten, televisiekijken en wachten. Je pyjama was net uit en kon alweer aan. Al doet de zorg wat ze kan. Je bent dan zelfs vriendelijk tegen mij en ik water je geraniums.

‘Wel verdomme!’, zeg je weer, met meer kracht. Ik glimlach, gelukkig, je bent er weer, denk ik. ‘Gaat het?’, zeg ik. Gemopper boven de ochtendkrant. De restanten tabak vliegen van je schoot. De rode geraniums van buiten loeren naar jou. Je bent 77 jaar en mijn buurman Jansen.