Rupsje genoeg

Rups plant zijn vijftig poten op de grond. De wind giert om hem heen.
‘Het kan mij niets deren’, zegt hij hardop tegen zichzelf.

‘Eindelijk sta ik stevig. Mij omduwen? Dat lukt niet meer.’

Als de wind afneemt rekt hij zijn groene lijf helemaal uit. Hij is zo lang, dat als hij in een rondje staat, hij met zijn korte voorpoten precies zijn achterpoten kan aantikken.
De zon begint te schijnen en er kruipen wel duizend trilhaartjes op zijn rug overeind.
‘Mmm lekker’, zucht rups.
‘Zo zal het zijn’, zegt hij weer tegen zichzelf, ‘als iemand tegen mij zegt: ‘zoveel poten die zwaaien rups, je bent wel heel veel’, dan zet ik nog eens extra stevig al mijn poten op grond en zeg: ‘ik ben precies goed zoals ik nu ben!’