Tuin 49

Een ode aan mijn tuinhuis, een droom die uitkwam en er weer vervloog.
Als ik aan kom fietsen is er een verlangen
nu nog een wankel geraamte
geplukt
gestript
door handen met stopverf
onder nagels en splinters
ontdaan van oude winters
die haar binnenwerk
vochtig lieten krommen
laat ze zich voeden
door donzige zadenplanten
waarin muizen naast haar slapen
als de zomer binnenstroomt
kraken haar kieren
van geluk
vogelgeluiden
zuchtend riet
lachende margrieten
zwarte aarde
in de groeven van mijn huid
zorgen dat ik haar nooit verlaat
ze steeds aanwezig is
zelfs in de nacht
de geur van hout
van groen
gekwetter in mijn kop
zo bouw ik aan haar
bouwt zij mij op
wetend
dat ze wacht
die groene plek
mijn tuinhuisje
nummer negenenveertig